Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
american
/əˈmer.ɪ.kən/ = NOUN: Amerikaanse, Amerikaans;
USER: Amerikaanse, Amerikaans, amerikaan, american
GT
GD
C
H
L
M
O
an
/ən/ = ARTICLE: een;
USER: een, van een, de
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
based
/-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden;
USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd
GT
GD
C
H
L
M
O
chief
/tʃiːf/ = NOUN: hoofd, chef, leider, baas, overste, hoofdman, aanvoerder, bevelhebber, gebieder;
ADJECTIVE: hoofd-;
USER: chef, leider, hoofd, chief, opperhoofd
GT
GD
C
H
L
M
O
company
/ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma;
USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf
GT
GD
C
H
L
M
O
executive
/ɪɡˈzek.jʊ.tɪv/ = ADJECTIVE: uitvoerend;
NOUN: uitvoerende macht, bestuur, uitvoerend lichaam;
USER: uitvoerend, uitvoerende macht, uitvoerende, executive, de uitvoerende
GT
GD
C
H
L
M
O
founded
/found/ = ADJECTIVE: gesticht, stichtend, oprichtend;
USER: gesticht, opgericht, gebaseerd, richtte, gegrond
GT
GD
C
H
L
M
O
founder
/ˈfaʊn.dər/ = NOUN: oprichter, stichter, grondlegger, metaalgieter;
VERB: mislukken, zinken, vergaan, zakken, kreupel maken, verzakken, verongelukken, in elkaar zakken, doen vergaan;
USER: oprichter, stichter, grondlegger, oprichter van, oprichtster
GT
GD
C
H
L
M
O
franklin
= USER: franklin, van Franklin, abercrombie
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
is
/ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het
GT
GD
C
H
L
M
O
jr
/ˈdʒuː.ni.ər/ = USER: jr, jr., lg, jg, mj
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
officer
/ˈɒf.ɪ.sər/ = NOUN: officier, ambtenaar, beambte, deurwaarder, politieagent, dienaar;
VERB: van officieren voorzien, aanvoeren;
USER: officier, ambtenaar, officer, functionaris, ordonnateur
GT
GD
C
H
L
M
O
robotics
/rəʊˈbɒt.ɪks/ = USER: robotica, robotics, robots, de robotica, robotica van
GT
GD
C
H
L
M
O
who
/huː/ = CONJUNCTION: die, wie;
PRONOUN: die, wie;
USER: die, wie, dat
18 words